In het boek
‘Teatro Olimpico’ stelt Kees ’t Hart de misstanden in het kunst- en
cultuurbeleid aan de kaak. Uit literatuurstudie blijkt hij niet de enige te
zijn die dat in een boek doet. In het online literair magazine Hanta las ik dat
zowel Tessa de Loo in haar boek ‘Een goed nest’, als Anna Enquist in ‘Kwartet’,
personages kritiek laten uiten op het kunst- en cultuurbeleid. Bezuinigingen en
het veranderende subsidiebeleid zijn een van de hoofdthema’s in hun boeken.
Wat betreft
omgaan met subsidiebeleid doet Kees ’t Hart daar wel een schepje bovenop. Hij laat
in ‘Teatro Olimpico’ zijn hoofdpersonen Kees en Hein via verschillend fondsen
geld proberen binnen te krijgen. Zij hebben de financiële verantwoording van de
Nederlandse Rousseau-voorstelling, maar ook van het toneelstuk Rousseau in het
legendarisch Teatro Olimpico in Vicenza, Italië. Ze weten dat het niet de
bedoeling is dat je subsidies van het ene fonds gebruikt voor een project dat
al door een andere subsidie-instantie wordt gefinancierd. Toch laat Kees ’t
Hart hen bijvoorbeeld via een projectbeurs bij een Letterenfonds extra geld
proberen binnen te halen om hun Rousseau-voorstelling te financieren.
Dat Kees ’t
Hart een belezen schrijver is blijkt ook uit de verschillende
literatuurverwijzingen, bijvoorbeeld blz 10: ‘Zie over feit en fictie bij Rousseau
onder andere de biografie van Leo Damrosch (2005).’ En blz 67: een van de
bekendste levende Italiaanse schrijvers: ‘Umberto Eco en de Franse
literatuurgeleerde Jean Starobinski’.
In Teatro
Olimpico staat niet alleen het subsidiebeleid ter discussie. De personages Hein
en Kees raken verstrikt in het web van culturele instanties, die allemaal
invloed willen en zeggen te hebben op de voorstelling. Voor mij als lezer was
het, ondanks de (blz 85-86) van namen
die de schrijver uiteindelijk in zijn boek zet, wel verwarrend al die
instanties en die namen waarmee ze afspraken maakten. Maar dat was
waarschijnlijk ook het doel van Kees ’t Hart: er een lachwekkende warboel van
te maken! Ook de naïviteit van Hein en Kees maakte het hilarisch. Steeds
opnieuw kwamen ze er achter dat ze weer met de verkeerde personen afspraken
hadden gemaakt. Ze leerden er niets van, ze bleven goed gelovig en hun neus
stoten. Ze bleven ook vertrouwen houden in de toekomst.
Het begon na
een Nederlandse Rousseau voorstelling, toen Jim Staborowsky, zich voor deed als
Rousseau kenner, hen complimenteerde met de voorstelling. een paar weken later
nodigde hij hen uit om hun voorstelling op te voeren tijdens het
Rousseaufestival in Vicenza, in het prachtige Teatro Olimpico theater. Ondanks dat
ze toen al dachten dat Jim zich belangrijker voor deed dan hij was, zijn ze het
avontuur aan gegaan. Later kregen ze meer vertrouwen in Jim. (blz 66)
Eigenlijk is
dit boek een zeer uitgebreid verslag, (bladzijde 10: ‘gedetailleerd verslag,
zodat de beoordelingscommissie een gedegen beeld kan krijgen van de situatie’.)
een bedelbrief, om achteraf nog subsidie binnen te halen, hetgeen hard nodig
is. Gedreven door hun liefde voor Rousseau en het theater, maar ook door hun
goed gelovigheid, hun naïviteit, zijn ze er met de voorstelling in Italië,
financieel behoorlijk bij ingeschoten.
In nrc-reader verteld Kees ’t Hart
dat deze roman gebaseerd is op zijn ervaring 25 jaar geleden, toen hij met ‘een
vriend een keer door eenzelfde soort molen heengegaan is als Kees en Hein.’ Met
zijn vriend, beeldend kunstenaar Hein de Graaf, wilde hij in Friesland ‘een
stuk op de planken te krijgen dat ook Rousseau heette. Om het gefinancierd te
krijgen moest ik allerlei instanties aflopen.’
Twee
gezaghebbende recensies:
Overige
bronnen: